maandag 26 november 2012

Uitzichtloos

De straat is glimmend nat. De zon breekt bij lange na niet door de dichte mist heen die al dagen over de stad heen ligt. Als het leven niet figuurlijk uitzichtloos is dan is het dat wel letterlijk. Het is koud. Daar zit ze op de straat. Een vrouw van mijn eigen leeftijd, gekleed in drie jassen en voor zover ik kan zien minstens twee broeken over elkaar. Ze draagt twee verschillende schoenen. Naast haar staan drie grote boodschappen tassen van de Albert Heijn, gevuld met dekens en een dekzeil.

Ik loop op tien meter afstand en kijk haar aan, per ongeluk, te lang. Ze kijkt terug. Ik weet al waar dat op uit gaat draaien, een smeekbede om muntjes, de aanschaf van een daklozenkrant, of een tirade over hoe verrot deze wereld wel niet in elkaar zit. Ik kijk vlug weg, voel haar donkere ogen prikken als ik haar nader. Vanuit mijn ooghoeken probeer ik in te schatten wat er gaat gebeuren. Ze kijkt me aan, denkt na, vormt zich een beeld.
De priemende ogen dwingen me mijn pas in te houden en haar weer aan te kijken. Haar ogen staan fel maar triest, triest dat ik niet het lef had haar aan te kijken en fel omdat ik vermoed dat er nog iets van levenslust in haar geest zit. Misschien nog net genoeg om haar uit deze situatie te slepen of wellicht is het net genoeg om haar in leven te houden.

In de hoop dat het eerste het geval is stop ik voor haar neus en zeg haar gedag. “Ik ken jou wel," zegt ze lachend en beschuldigend. Jij zat ook op het SSG, net als ik.” Gaat ze haar verkapte beschuldiging verder. “Je herkent me toch nog wel? Ik zag meteen dat jij het was Rogier”

Ik zie ergens onder die capuchon en de wilde bos ongewassen haar wel iets bekends, en inderdaad zou het wel eens van de SSG kunnen zijn. Maar ja, ik zat daar bijna acht jaar op school en heb daar zoveel gezichten gezien en wellicht ook met zoveel meisjes contact gehad in intieme of minder intieme mate. Zou zij daar er één van kunnen zijn? Het was toch niet op één van die eindexamen feestjes waar we voor het eerst veel te veel gedronken hadden en waar er her en der voorzichtig wat gezoend werd. Ik kan mij niet voorstellen dat zij er één van was bedenk ik me als ik weer terugkeer uit mijn mijmeringen en terecht kom in haar aanblik. Natuurlijk, ze ziet er niet echt lekker fris uit nu maar ik kan er wel doorheen kijken. Nee, dit was geen meisje van wie ik het hart gebroken heb.

“Bianca toch?” probeer ik voorzichtig. Ergens hoop ik dat ik het mis heb want wil niet dat ze denkt dat ik altijd aan haar ben blijven denken, aan de andere kant vind ik het ook wel lullig als ik een totaal ander iemand voor ogen heb.
“ja! Wat leuk dat je dat nog weet. Hoe gaat het met je?” Vraagt ze naar de bekende weg. Ik was er al bang voor. Wat moet ik gaan zeggen tegen een zwerfster, een oud klasgenootje dat in mijn herinnering echt niet de slimste mooiste en meest ambitieuze meisje van de klas was. Maar waarvan ik ook niet had gedacht dat ze heel erg zou afglijden. Wat moest ik zeggen? Dat het zwaar was? Dat het iedere maand weer lastig is om alle rekeningen te betalen? Dat ik heel graag een ander huis wil omdat ik de plek waar ik nu woon een beetje zat ben? Dat ik even niet zo op mijn plek ben op mijn werk? Pfffff ik heb eten, liefde en een dak boven mijn hoofd. Alles wat zij niet heeft. Denk ik.

“Goed,” zeg ik dus naar waarheid. Automatisch komt de vraag: “En met jou?” bij me op. Ik slik hem nog net in. “Koffie?” vraag ik wijzend naar de Mc Donalds. “Want voor een biertje vind ik het nog wat te vroeg.” Probeer ik toch een tipje van de sluier opgelicht te krijgen over haar leefsituatie. Vurig hoop ik koffie, voor mijn eigen bestwil maar ook voor dat van haar.
“Als ik het dan toch voor het zeggen heb,” licht haar gezicht op, “dan lust ik wel een biertje.”