woensdag 21 december 2011

mijn huiskamer waterplantje

In mijn streven het huis wat op te vrolijken kwam ik in de grote blauwe doos iets leuks tegen, dacht ik. Een plantje dat je in een vaas zet die helemaal gevuld is met water. Mensen met groene vingers en plantenliefhebbers zouden dit een waterplantje noemen vermoed ik. Je kan het ook, naar het schijnt, zonder gewetensbezwaren zo in de vijver flikkeren. De stylisten hadden echter bedacht dat het ook heel leuk onder water in een vaas zou kunnen habiteren. En inderdaad, het ziet er hartstikke leuk uit, zo in de ruimte, of in een mooi open vak in de kast die midden in de kamer staat.

Het allerfijnste van dit plantje is wel dat het niet al teveel licht nodig heeft en bovenal, je hoeft het geen water te geven. Meer kan een ‘man alleen’ zich niet wensen van zo’n huis opfleurend stukje groen. Die ging dus in de tas samen met nog wat andere potjes en plantjes. Het moest één grote groene bedoening worden thuis.

Het mooi gevormde vaasje met het plantje, inclusief keramiek gekleurd minipotje, heeft al snel een plaatsje in huis gekregen. Mijn verwachtingen waren hooggespannen, het is leuk, geinig, modern, en decoratief. Op de eerste plek, naast de televisie viel het ding helemaal weg. Een bak water.

Op de eetkamertafel komt het ook in een identiteitscrisis. De katten denken dat het een combinatie is van een eet- en een drinkbak. Waar nog bij komt dat het er eerder uitziet als een middelbare school biologie project dan een opfleurend stukje flora. In de vakkenkast, die ik uiteraard ook bezit, is helaas geen plek. Laat staan dat deze midden in mijn kamer fungeert als roomdivider. De salontafel dan maar.

Waar ik het ook neerzet, het blijft een bak water met wat groene blaadjes. En onderin een guitig dobberend baksteenkleurig bakje. Als het nu eens twee meter hoog was en aan weerzijden van mijn met grind bestrooide oprijlaan zou staan zou het denk ik wel werken. Helaas tikt het ding net de twintig centimeter aan.

Na twee weken, waarin mijn lieve groene vriend alle hoeken van het huis heeft gezien, kom ik erachter dat het met dat water geven best wel tegenvalt. Nooit aan gedacht dat water verdampt, dikke witte randen hebben zich reeds afgezet aan de bovenkant van het fraai gevormde vaasje. De langste bladeren zitten uitgedroogd vastgeplakt aan de van het water vrijgekomen vaasrand. Je kan ze bijna horen schreeuwen om vocht. Ze kleuren bruin en de delen die nog gerieflijk onder water dobberen hebben een beetje dezelfde neiging. Als ik dichterbij kom, de bak water is onderhand een beetje uit het zicht geplaatst, komt er een muffe lucht mij tegemoet. Troebele bubbels drijven op het water. Zo vlakbij de kachel en uit het licht was niet de beste plek, blijkt. Na een half uurtje spoelen en schrobben ziet alles er weer fris uit.
Maar nog net zo kansloos.


Ik kijk vertederd naar het plantje met haar koddige vaasje. Ze passen bij elkaar, ik geef het dus nog niet op. Misschien moet ik wat vriendjes en vriendinnetjes voor d’r kopen. En dan lekker gegroepeerd neerzetten. Hebben we in ieder geval weer een missie…..

zondag 18 december 2011

Ingezonden brief

-Reactie op column in de pers van Maandag 19-12-2011-

Ik rij altijd met de trein,. Niet omdat ik geen ander vervoer heb, maar omdat ik het leuk vind om naar mensen te kijken te raden wat er hun omgaat. Hoe drukker de trein, hoe meer keus. Mij krijg je dus niet gek met een vertraging. Het jaargetijde van vierkante wielen is voor mij een feest.
Ik zie heel Nederland vertegenwoordigd en verzameld in deze gouden kokon. Zo is er de doorgewinterde treinreiziger met een persoonlijk coffee-to-go mok, krantje en een toegeëigende plek. De giechelende tieners met hun telefoons vergroeid aan hun vlugge vingertjes. Het oude echtpaar, op zoek naar een leuk museumpje en een verliefde stelletje op hun eerste date.
Toen ik van de week mijn ogen de vrije loop liet terwijl de trein bibberend tot stilstand kwam, zag ik het volgende; een jongen keek me vanuit een andere trein aan. Met een grote grijns op zijn gezicht alsof hij rechtstreeks weggelopen was uit ‘Het feest der herkenning’. Grappig, iemand die direct contact zocht, dat maak ik niet vaak mee.
Ik vroeg me af wat hem zo vrolijk maakte en teken een vraagteken op het raam. Hij beantwoordt dit met een uitroepteken en een vraagteken. Daar had ik dus niets aan. Ik trek de stoute schoenen aan en begin als een stoomboot het raam te bevochtigen. Zijn verhaal intrigeert me en wil hem mijn nummer geven voor het vervolg. Ik concentreer me op mijn spiegelschrift, maar hij ziet het al niet meer, de trein is op tijd...

Al lezend in de Pers kom ik bovenstaand verhaal tegen. Kan niet anders dan dat zijn verhaal over mij ging. Alleen ken ik hem niet, maar wilde jullie wel de andere kant van het treinverhaal laten weten. Wat heerlijk dat er mensen zijn die hun verhalen opschrijven, zo gebeurt er nog eens wat...

woensdag 14 december 2011

Onbereikbaar dichtbij

-Column in de Pers van maandag 19-12-2011-
De trein komt tot stilstand, het volgende station is net zo ver als het vorige. We staan in het niemandsland van de NS. Vanuit tegengestelde richting komt een andere trein aanrijden.

Stapvoets.

De trein is rustig, de zon staart me glazig aan. Ik kruip in mijn jas en terug in mijn leven. De counting Crows brengen me vanuit mijn koptelefoon terug naar mijn eerste studiejaar in Amsterdam. Waarin ik leerde wat echt doordrinken is, wat nachten overslaan inhoudt en waar ik leerde hoe een vrouwenlichaam er in het bloot uit ziet.

De tegemoet komende trein komt tot stilstand.

En ja ik kijk recht in het gezicht van een vrouw, ze is mooi, Ik ken haar. Voor ik het weet heb ik een glimlach losgelaten. Ze lacht terug, vragend. Ze kan me ook onmogelijk herkennen. Al het haar dat ik ooit had is al lang in het doucheputje verdwenen en we zijn zo’n 19 jaar verder. De tijd heeft nog niet veel grip op haar gekregen, ze ziet er nog bijna net zo uit als ik haar mij meen te herinneren.

Josephine. Haar naam stond dik in het rood op de onderkant van een trap gespoten in de flat waar we de nacht samen doorbrachten. Toevallig, want niet haar flat. Op één of ander feestje kwam ze vragen wat ik daar in godsnaam deed.Ze was mooi. En lachte lief tijdens de toch wat dwingende vraag. Aangeschoten en overmoedig als ik was zei ik dat ik naar haar op zoek was. Ze zoende me en ging mee. Mijn eerste blote vrouwen lichaam.

Ze ademt hard op het raam, met open mond, iets wat er gek uit ziet totdat de wasem ook daadwerkelijk op het raam zit. Ze tekent een vraagteken. “Hoe gaat het met je?” Denk ik er uit te moeten opmaken.
Ik bewasem het raam en teken een uitroepteken ten teken dat het goed gaat. Meteen daarnaast een vraagteken om te vragen hoe het met haar is, ervan overtuigd dat we elkaar herkent hebben.

Ze kijkt me niet begrijpend aan terwijl mijn trein langzaam maar onherroepelijk in beweging komt.

donderdag 8 december 2011

Meisjes

Meisjes zijn het, verkleedt als vrouwen. Nog lang niet klaar met het meisjes zijn, al vinden ze zelf van wel. Opgedoft, sexy, of iets wat daarvoor door moet gaan. Iets te kort, iets te strak, iets te bloot, iets te ordinair.

Één van de drie is een beetje ongemakkelijk, zit te draaien op het ongemakkelijke bankje van de Amsterdamse metro. “Ik ga er uit hoor als ik bij mijn halte ben!” Zegt ze voor de tweede keer, ongemakkelijk door de plotselinge aanwezigheid van de drie populaire jongens, verkleedt als mannen, ogenschijnlijk klaar om ook daadwerkelijk mannen te worden vanavond. Ze hebben alle drie al een slachtoffer uitgekozen. Dit valt af te lezen aan de manier waarop ze zijn gaan zitten en ze hun aandacht allemaal op een ander meisje richten.

De meisjes proberen het te negeren op een manier waarbij ze nog net genoeg glimlachen om te laten blijken dat ze wel degelijk gevleid zijn door de intense en wat onbeholpen aandacht.
Op haar na. Ze is met grote voorsprong de slankste van het stel en dat zegt veel meer over de anderen, ze is blonderig met een schattig staartje. Verder heeft ze van het drietal het meest haar best gedaan om er een beetje uit te zien als haar leeftijd; 16+. Dit heeft mede, en vooral, te maken met haar make-up die lang niet zo uitgesproken uitnodigend is als die van haar vriendinnetjes.

Niet geheel toevallig (denk ik) heeft ook de minst stoere van de jongens haar uitgezocht. Of beter: Is tot haar veroordeeld omdat hij het minst assertief was in het benaderen. Hij kijkt haar onderzoekend aan en is blij met wat hij ziet. Hij glimlacht naar haar en probeert iets te zeggen. Ze negeert hem half en wendt zich tot de groep: “ik ga dus echt de volgende halte er uit. Ik ga niet zomaar mee met een paar gasten die we net hebben ontmoet, toch?”zegt ze bijna verontschuldigend. “Zo leuk zijn ook weer niet,” knipoogt ze naar het sulletje.

Ze wil opstaan om uit te stappen. Haar vriendin probeert haar tegen te houden, die kan ze nog wel aan en ze staat op. Ze doet een stap richting de deur, de metro komt tot stilstand, één van de stoerdere jongens houdt haar tegen en zegt dat ze lekker moet blijven want het wordt gezellig. Hij houdt haar vast, ze lacht wat en wil doorlopen. Hij laat niet los.

Ding dong. De metro deuren sluiten weer. Hij lacht en duwt haar zacht maar onherroepelijk weer terug in het oncomfortabele bankje. Haar vriendinnen giechelen opgelucht. De suffige jongen wordt boos. Op zijn vriend. De volgende halte nadert, ze staat weer op, hij maakt ruim baan, zorgt dat ze kan op staan en naar de deur kan lopen. Het meisje lacht, ondeugend.

“Ping?” vraagt de jongen verlegen grijnzend.

Ze geeft hem een zoen op zijn mond,doet een briefje in zijn kontzak. Ding Dong, de deuren sluiten zich, vlak achter haar. Ze kijkt half om. Knipoogt. Zijn glimlach gaat van oor tot oor. Gejoel van zijn vrienden. Even.

Er is werk aan de winkel.

vrijdag 11 november 2011

Niets voor jou

Daar lig je.

Op je buik.

Pyjama nog aan.

Het huis is een bende.

Dit is helemaal niets voor jou, zo lig je normaal gesproken helemaal niet. Zo in de troep, zo in een hoekje. En waarom is je broek half afgezakt? Ik krijg het vermoeden dat hier iets niet helemaal in orde is. Het was ook al zo vreemd dat je al dagen de telefoon niet opnam.
Als ik dichterbij kom wordt alles mij op een verschrikkelijke manier duidelijk. Je ligt in een grote dieprode vlek. Je voeten doen denken aan die van een mummie, vel over been. Je billen zijn opgezet en blauw.
Je bent gevallen, opgekrabbeld, gevallen, en met je laatste krachten richting de bank gekropen om daar waarschijnlijk in een hoekje te gaan liggen, ineengekropen van de pijn.

Althans.

Dat is wat de lijkschouwer mij meedeelde na hun uitgebreide onderzoek. Maagbloeding, als gevolg van een verkeerde mix aan medicijnen. In eerste instantie dacht ik eerder aan moord, of aan zelfdoding.

Zelfmoord, het zou niet de eerste keer zijn dat hij dat probeerde. Ik herinner me het telefoontje van mijn zus nog goed. “Rogier, papa heeft een poging tot zelfmoord gedaan, we moeten er nu heen!
”Woede, verdriet en onbegrip vechten om voorrang in mijn hoofd, ze komen allemaal geen steek verder en laten mij vol woede, verdriet en onbegrip achter. Hoe kon je dat nou doen. En vooral, hoezo is het niet gelukt? Papa’s zijn sterk, papa’s zijn een voorbeeld, en dus als papa’s iets doen dan lukt het.


Niet dus

Nu is het anders, je ligt daar echt, en je bent ook echt dood, morsdood. Het leven is er echt helemaal uit en de eerste tekenen van nieuw leven beginnen zich enthousiast in je ontzielde lichaam te nestelen. Met dit besef trekt er gelijk een waas mijn brein in. Een waas van helderheid. Er gaat een knop om, ik moet handelen, ik moet iets doen!
112 lijkt me een goede eerste stap. Ik zeg tegen mijn lieve zus dat ze die moet bellen en dat ze zo snel mogelijk moeten komen. Waarom ik zeg dat ze zo snel mogelijk moeten komen weet ik niet zo goed, wellicht om Manon het gevoel te geven dat er nog iets te redden valt. En ja zo komen ze wel meteen, en doen ze er niet een uur over omdat er toevallig ergens anders ook iemand op sterven ligt. Ze bellen redelijk snel aan, aan de voordeur. Ik moet door het huis, we zijn door de tuin binnen gekomen en staan daar te wachten, te praten, te huilen, te bellen, radeloos te zijn. Ik doe mijn handen in mijn mouw als ik de deurklink vast pak, stel dat hij vermoord is dan mogen mijn vingerafdrukken niet overal bovenop zitten. (Ik ben zelf nog steeds verbaasd over deze heldere maar vreemde gedachtegang.)

Aan de gezichten van de broeders is meteen af te lezen dat het niet goed is. Hun telefoongesprek maakt de zaak definitief. “Het is hier goed mis. Verdachte situatie. Stuur alle diensten maar.” Zijn de flarden die ik oppik.

Daar lig je.

Op je buik.

Pyjama nog aan.

Het huis is een bende.

Dit is ook helemaal niets voor jou, zo had je van te voren niet bedacht. Mannen in witte pakken stappen over je heen, pulken met pincetten, wroeten door je spullen, overleggen met elkaar over je lichaam heen. Ze schudden hun hoofd, knikken bevestigend. Komen langzaam maar zeker tot een eindoordeel. De bel gaat nog een keer. Nog meer agenten die ons vriendelijk doch dringend verzoeken ergens anders heen te gaan.
“We moeten meneer gaan omdraaien en het is beter als jullie daar geen getuige van zijn. Er zijn echter ook nog een hoop vraagtekens dus hebben we jullie wel wat vragen te stellen. Bijvoorbeeld: waarom zijn jullie pas zo laat hier gekomen?”
Wederom vechten onbegrip, woede en verdriet om voorrang in mijn hoofd. Even wil ik heel bot en boos gaan doen, maar er knapt iets en laat het gebeuren. Ik steek nog maar een sigaret op en steek van wal. We worden bedankt voor de medewerking en het begrip. We worden genadeloos de straat opgestuurd, niet ver, blijf bereikbaar. Ik werp nog een laatste blik naar je lichaam. De allerlaatste.

We lopen weg, ik zie door de ramen en de tranen nog net vier mannen in het zwart aankomen. Met een zwarte zak.

Daar lag je dan.

Op je buik.

Pyjama nog aan.

Het huis is een bende.

vrijdag 28 oktober 2011

loslaten

Loslaten
“Ik hoop dat je hier iets kunt achterlaten, iets wat je in de weg zit, wat je al een tijd geleden los had moeten laten. Ik hoop je daarmee te helpen door je hier mee naar toe te nemen. ” antwoord ze op mijn vraag waarom ze precies mij mee wil nemen naar dit prachtige eiland. “mijn ervaring met dit eiland,” gaat ze verder, “is dat er een grote spirituele kracht vanuit gaat. Dat het mensen kan helpen dichter bij zichzelf te komen.”

We zitten op een prachtig strandje op Ibiza, de oktoberzon doet haar best onze lichamen genoeg warmte te geven om de kille winter van ons kikkerlandje te kunnen doorstaan. Het helder blauwe zeewater kabbelt tegen de rotsen en zorgt voor een heerlijke ruis op de achtergrond. Als je over het water kijkt, kijk je recht tegen een puntige rots aan, de vinger van God. Volgens mijn reisgenote.

Tegen het eind van de middag komen er ineens uit alle hoeken en gaten hippie achtige mannen en vrouwen het strand op, uiteraard vergezeld van de nodige honden maar ook van trommels en een soort xylofoon. Ze begroeten elkaar als oude vrienden die elkaar jaren niet gezien hebben. De zon begint al te zakken, doet dat steeds vroeger op de dag, moe van de lange dagen die de zomer van haar verlangde. Ze werpt steeds langere schaduwen op het strand.

Warm licht, lange schaduwen. Weemoed.

Langzaamaan begint er iemand op een trommel te spelen, heel rustig en kalm alsof hij het ritme van de kabbelende zee volgt. Hij begint iets steviger te slaan en er haakt een tweede trommel in. Het is een heel rustig ritme. Meer is het eigenlijk niet, een fijn rustig ritme.
De zachte bedwelmende klanken van de xylofoon, ik blijf het zo maar even noemen, komen er vloeiend en rustig tussendoor. De ruisende zee, de betoverende klanken en de warme ondergaande zon brengen mij ver in de krochten van mijn ziel. Ik ben totaal leeg en al mijn vragen en frustraties en gemissen komen boven drijven. De struikelblokken in mijn leven zoals het nu is openbaren zich als grote monsters die vragen om uitgeroeid te worden.

“Maar dat kan ik niet alleen,” schreeuw ik stilletjes uit en een traan bungelt over mijn wang. “ik wil het ook niet alleen doen” denk ik nu hardop.

Een zware warme gerustellende gloed daalt van vanaf mijn kruin mijn lichaam binnen. Ondanks deze vreemde gewaarwording voelt het heel vertrouwd. Het doet me ergens aan denken. De vertrouwde omhelzing van papa, zijn liefde en begrip. Iets anders dan dat kan het niet zijn.
“Niet piekeren jongen, is nergens goed voor.” Hoor ik, denk ik. Voor mijn neus ligt een steen, donker terra, bijna prefect ei-vormig. “Pak die steen en concentreer je eens op iets anders, op die steen bijvoorbeeld. Luister, en draai die steen tussen je vingers. Luister naar de muziek en concentreer je op het ronddraaien van die steen. Denk aan mij, ik heb het goed jongen, maak je geen zorgen. Draai je zorgen in die steen. En jij? Ach hoe vaak ben je al niet op je bek gegaan? En ben je wel op je bek gegaan? Je bent hier, in de zon, je geniet op jouw manier. Het heeft geen zin je zorgen te maken om iets waar je zelf geen invloed op hebt. Leef en wees jezelf. Draai je zorgen in die steen.

Als ik mijn ogen opendoe zit ik rollend met een steen in mijn hand op een strand. De baai is verbluffend mooi, de zee ruist, de zon zakt en stuurt zijn laatste stralen mijn kant op. De muziek ebt langzaam weg, ze houden het voor gezien met dit ritme. De mensen, die ineens met grote getale zijn samen gekomen, klappen. De traan die eerder opwelde laat langzaam mijn wang los, aarzelend. Alsof hij met als zijn kracht aan mij vast wil blijven houden. Het geeft een trekkend gevoel aan mijn huid, zuigt zich vast tegen beter weten in. Als de traan echt losschiet valt de steen uit mijn handen.

Plof


Ik pak ‘m weer op, hij is warm. Warmer dan je zou denken. Ik strek mijn arm naar achter, kijk naar de vinger van God, mijn hand zwiept naar voren als een slinger, ik laat los.

maandag 12 september 2011

Engeltjes


Uit het niets komt hij uit de schemer aanzeilen, door de laagstaande zon vanachter hem lijkt hij groter en indrukwekkender dan hij waarschijnlijk is. Hij daalt neer op de rand van mijn nog volle bierglas dat de serveerster net met veel liefde getapt heeft om het vervolgens nog liefdevoller bij mij neer te zetten. Het lijkt erop dat mensen die alleen op het terras zitten een vriendelijkere behandeling krijgen dan gezelschappen. Maar dat kan ook aan mij liggen, het kan zijn dat het uit altruïsme is.

Affijn.

Het lieveheersbeestje steekt fraai af tegen het witte schuim, zijn kopje is naar de binnenkant van het glas gericht. Hij zal wel dorst hebben gehad van een lange vlucht op deze warme dag ofzoiets. Of misschien had hij wel net zo'n voorliefde voor bier als mijn vader had voor lieveheersbeestjes. De serveerster loopt net weer langs en ik bestel maar een nieuw glas, immers, een slok nemen zou betekenen dat mijn metgezel niet meer bij het bier zou kunnen komen, of dat ik onverhoopt het beestje mee zou sleuren in mijn gulzigheid.
In de verwachting dat ik dus gezelschap zou krijgen reageert de serveerster een stuk minder goedlachs dan daarnet. Het biertje komt desalniettemin redelijk vlug en goed getapt op tafel terecht. Na een ferme slok, en nog één bekijk ik het diertje nog eens goed. Hij steekt zijn kopje nog steeds in het schuim en kijkt dan op. We hebben oogcontact.
“Hoi jongen” zegt hij vriendelijk, “dat is lang geleden, hoe is het nu met je?
“Eh, tja, nou, eh, goh,” zeg ik verbaasd over mijn welzijn.

Op zich ben ik niet verbaasd over het feit dat mijn lieve vader zich openbaart in de vorm van een lieveheersbeestje als wel het feit dat het er op lijkt dat het ook echt gebeurd.
'Dat is wel schrikken zeker?' houdt hij het gesprek op gang. Ik herhaal wat ik net dacht en voeg er aan toe dat ik blij ben hem te zien. En dat ik zijn vroegere postuur goed terug zie in zijn huidige lichaam. De steeds lager zakkende zon plaatst een zwaar uitvergrote schaduw van het glas met het beestje op de stoel. Het is bijna alsof er iemand zit.
“Rotjong” lacht hij. “Jezus wat heb ik dat gemist….” Denk ik weemoedig. Vroeger konden we elkaar aardig pesten, waarschijnlijk zoals alle vaders en zoons dat doen. Na weer één van mijn flauwe danwel scherpe opmerkingen moest hij altijd lachen en noemde me 'rotjong' ten teken dat de grap aankwam.
“Ja dat mis ook heel erg.” Reageert hij op mijn gedachten. Zijn drink tempo is niet meer wat het geweest is maar ondertussen is de schuimkraag toch al een paar millimeter gezakt.
“Wat doe je zoal de hele dag als lieveheersbeestje?” Vraag ik
“Ik ben geen lieveheersbeestje jongen, ik gebruik ze alleen af en toe om een boodschap over te brengen. Mijn komst is een aankondiging van iets moois. De rest van de tijd zweef ik een beetje rond, hou jullie in de gaten. Pest mijn grote zussen een beetje door het licht aan en uit te doen. Verder kletsen we boven een beetje over, tja van alles en nog wat. Je leert veel mensen kennen daarboven, maar vaak hangt er een beetje een grafstemming.” Het is duidelijk mijn vader.
De zon, de situatie en het gesprek maken me dorstig, ik bestel nog een biertje. Met een scheef oog kijkt de serveerster naar het ogenschijnlijk onaangeraakte biertje. Ik vraag haar het te laten staan. Als het nieuwe biertje staat proost ik met mijn tafelgenoot en vertel hem dat ik even naar het toilet ben en of hij even op mijn tas kan letten. Hij zal zijn best doen zegt hij op de typische manier waarop mijn vader iets sarcastisch kan zeggen. Ik vertrouw er maar op dat het goed komt.

Als ik terugkom is de rand van het glas leeg. Wel is de schuimkraag een paar millimeter gezakt zo op het eerste oog. Voor onderweg? Ik kijk om me heen of ik hem wellicht ergens anders zie zitten. Ik kan hem nergens ontdekken een lichte paniek dreigt zich aan te kondigen. Ik was nog lang niet uitgesproken, had nog zoveel te vragen, wilde nog zoveel vertellen. Wilde weten of hij het echt was in de volgauto naar het crematorium, of hij het is die af en toe op mijn schouder zit als ik een stukje aan het fietsen ben. Ik wilde weten of het allemaal echt is, of ik het niet allemaal maar uit mijn duim zoog.

“Mag ik er misschien bij komen zitten,” klinkt het van boven alsof er een engeltje in mijn oor fluistert. Het klinkt zo mooi en bekend dat ik niet op durf te kijken. “Had je dat biertje voor mij besteld, of zit hier toevallig al iemand?” zie ik een slanke en mooie vrouwenhand wijzen naar het bijna onaangeraakte biertje wijzen. Ik kijk toch op en kijk in het liefste en mooist lachende gezicht dat ik ooit heb gezien.
'eh, tja, nou, eh, goh,' zeg ik verbaasd over de beschikbaarheid van de stoel…..

vrijdag 12 augustus 2011

Met de trein fietsen op vakantie

Met het ingaan van de zomervakantie maakt de forens plaats voor een heel anders soort reiziger; de reiziger. Van de meesten heb je geen last. Op een verdwaalde rugtas of koffer na en een eventuele walm van die typische lucht die backpackers nog wel eens met zich willen meebrengen. Het fijne van de reizende reiziger is dat ze zich meestal niet in de spits bewegen.

Zoniet deze familie, nee, zij waren van het type ‘hoe vroeger op, hoe meer je aan je dag hebt.’ Ze zijn met z’n zessen, man, vrouw, twee jongetjes en twee meisjes. Met de fiets. Het is droog en halfbewolkt. Een graad of 19. Heerlijk fietsweer lijkt mij. Ik vraag mij dan ook serieus af waarom ze op Amsterdam Centraal op de Sprinter richting Rotterdam staan te wachten. De fietsen zien er burgerlijk onbeschadigd uit en aan het fanatisme waarmee het gezin over het perron springt heeft niemand last van enige vorm van blessureleed.

Ga lekker fietsen zou je zeggen.

Met zo’n druk en groot gezelschap de kleine sprinter betreden is vragen om moeilijkheden. De trein komt er aan en gaat ook stilstaan. Volgens de vrouw is hij te ver doorgereden zoals hij, naar haar zeggen altijd doet, wat mij doet afvragen waarom ze dan niet wat verderop is gaan staan. De deuren gaan open, en de mensen die uit willen stappen doen dit vastberaden. Tot afgrijzen van onze Akela. “Zodra ze er uit zijn, meteen je fiets in de trein zetten jongens.” Krijst ze. “Dit is de fietscoupé dus wij hebben gewoon voorrang,” drilled ze verder.

Haar grote sullige rustige man, hierna te noemen: GVR, hobbelt er rustig achteraan. De trein vertrekt om 9.17 uur. Het is pas 9.10 uur. Iedereen die de trein in wil doet dit op zijn of haar dooie akkertje, want kan rekenen. Wat een verschil met onze familie.

Het nadeel van de nieuwe sprinters is dat de deuren automatisch dichtgaan als er even niemand doorheen loopt, een waar wonder der techniek. Onze Akela raakt er echter vreselijk van in de stress. Ze drukt snel op de knop om de deur te openen ten teken dat ze er toch in wil. De deur reageert niet direct op haar verhoede pogingen de deur open te duwen. De deuren schuiven open. Ze gooit zichzelf erin en begint meteen vanuit de coupe Hitleriaans te commanderen. “Hop hop, geen gaten tussen de fietsen laten. De trein vertrekt niet voordat wij er allemaal inzitten! Pap! Jij ook! Snel! Of wilde je weer proberen ertussen uit te piepen? Kom op Marietje, in het wiel van Jacob, we mogen elkaar niet kwijtraken. Straks gaat die deur weer dicht, schiet op! Aansluiten, aansluiten!” het zweet op haar rug werkt zich een weg door haar wieleroutfit.

Nog 6 minuten.

Ik krijg echt zin om op fietsvakantie te gaan als ik dit zo zie. Die heerlijke rust, de wind door je haren, weg van de drukte.

“Niet tegen elkaar die fietsen!” Gaat onze Akela binnen verder. De GVR pakt rustig de fiets van zijn zoon aan en plaatst hem met een bemoedigend knikje naast de eerste. Hij herhaalt dit met de andere rijwielen. “Hoe vaak moet ik dat nog zeggen jongens, zo gaan ze stuk en dan kunnen we niet meer fietsen.” Gevolg hiervan is dat alle 12 opklap zitplekjes bezet zijn door fietsen tegen de tijd dat ze allemaal binnen zijn. Nu schatte ik de Akela niet echt heel sociaal in hoor, maar ze heeft echt schijt aan alles. Een volgende zweetdruppel probeert naarstig haar haar te verlaten, gelijk heeft ie.

Nog 3 minuten.

“We moeten allemaal even blijven staan jongens, het is niet anders. Allemaal binnen blijven hoor. ” Daar staan ze dan tussen de fietsen, zwijgend. De bruine boterhammen met kaas komen uit de fietstassen vergezeld door de onmisbare thermosfles. De GVR kijkt tevreden in zijn thermoskopje koffie. Rust…..


De trein gaat rijden. Muiderpoort, Amstel Station, Duivendrecht. De volgende moet ik er uit. Ik ga vast staan want er viel me iets op. Ik sta naast de GVR en begin hardop te tellen terwijl ik één voor één naar de fietsen wijs. Voorzichtig. 1,2,3, 4,…. 5, de man kijkt me aan en glimlacht samenzweerderig. Ik kom niet verder dan vijf fietsen. Hij maant me tevreden tot zwijgen. “Die van haar staat nog op Amsterdam Centraal,… hebben we straks eindelijk even rust.”

maandag 25 juli 2011

Mijn droomvakantie

Ik sta ineens als 36 jarige alleen op een camping in de ardennen. Het publiek op de campings in de ardennen kenmerkt zich door het feit dat het gezinnen op vakantie zijn of groepjes jongeren die een weekje of weekendje aan outdoor activiteiten gaan doen. Iedereen is dus jong of samen of allebei. Door verschillende omstandigheden ben ik hier beland, één omstandigheid is het feit dat ik niet in Frankrijk ben bij de ouders van mijn vriendin.

Dan merk je toch ineens dat je geen 20 meer bent. Het begint al bij het inchecken bij de receptie van de camping. Eigenlijk al bij het uitzoeken van de camping, want wat zocht ik eigenlijk? Geen jongerencamping, zoveel zelfbesef heb ik ook wel weer. Maar een familiecamping waar er na elf uur geen geluid mag worden gemaakt ging me ook wel iets te ver. Ik heb er namelijk niets op tegen om tot diep in de nacht bier te drinken met een groep gezellige mensen.
Camping Benelux in La Roche ging het worden. Een gezellige mix van trekkers en families. Een gezellige bar voorziet in het vertier in de avonduren en is open tot 01.00 uur. Dat bood perspectief. Er was zelfs een plek waar men gezellig kon samenzijn rondom een kampvuur. En ze hadden gratis wifi.

Zoals gezegd voelde ik mij al niet perse op mijn gemak bij de receptie. Ik kwam vragen om een plek om een tent neer te zetten. Hoeveel tenten en hoeveel personen vraagt de wat zwaar opgemaakte plusminus 45-jarige brunette me. In eerste instantie antwoord ik niet daar ik ben afgeleidt door de vrij en lustig bungelende borsten in haar tanktop. “Eh,.. une tente pour une persone madame,” antwoord ik stamelend. Ze kijkt me onderzoekend aan, het is niet te zien of het uit interesse is of dat ze het niet helemaal vertrouwt. Halverwege het onderzoekend naar mij kijken stoppen haar borsten eindelijk eens met bewegen. Ik zet de auto zo dicht mogelijk bij het tentenveldje neer en ga op zoek naar een plek om de tent neer te zetten. Ondanks het slechte weer is het veldje redelijk vol. “Heb ik gelukkig nog een beetje kans op wat aanspraak vanavond” denk ik. De meeste kampeerders zijn op pad, ik kan dus niet zien of ik een beetje leuke buren ga krijgen, ik moet mijn plekje dus maar uitzoeken gebaseerd op locatie. Heel professioneel kijk ik omhoog naar de, achter de wolken verscholen, zon om te kijken of die niet om 6 uur ’s ochtends al vol op de tent staat en controleer de grond op haar mate van waterpasheid. Ik besluit schuin achter een boom te gaan staan en gok dat ik ten westen van die boom sta. Ik ga mijn spullen pakken.

Bij mijn auto staat de mevrouw van de receptie. Als ik aankom glimlacht ze betekenisvol en bungelt ze weer richting receptie. Binnen een kwartier ben ik ingericht en zet ik mijn auto weg. Ik loop naar het dorp om wat laatste inkopen te doen. Ondanks mijn redelijk minutieuze planning ben ik toch één en ander vergeten. Zoals daar zijn de fluitketel en de zaklamp. Deze zijn snel gevonden en ik besluit de finale van de touretappe te kijken in een café. Het zit vol met mannen van middelbare leeftijd, ik bestel een biertje en zoek een plekje met goed zicht op de tv. Al snel raak ik in gesprek. “U ook even weg van vrouw en kinderen om onder het genot van een pintje de Tour te kijken?” Vraagt de Belgische man in zijn beste Nederlands. “Nou eigenlijk ben ik hier alleen,” antwoord ik oprecht. De man kijkt me bedenkelijk aan en lacht dan. “Alleen ,.. hier? Hier zijn toch alleen maar gezinnen en groepjes jongeren?” Terwijl hij de betekenis van zijn woorden tot zichzelf door laat dringen krijgt hij een samenzweerderig glimlachje rond zijn mond. “amai, goe gezien ami, ge weet maar nooit.” “Wie zit er in de kopgroep?” probeer ik het onderwerp te veranderen naar iets met een minder vunzige ondertoon.

We babbelen wat over de koers en drinken in iets te rap tempo nog vier trappisten. Buiten miezert het onderhand, niks bijzonders now a days in Europa, ik wandel naar de camping en ga op zoek naar mijn tent. Helaas zit er niemand voor zijn tent in dit kloteweer, dus weet ik nog niet wie, wat en hoe mijn buren zijn. Gezellig op een wankel gastelletje een zakkie pasta opwarmen is ook niet echt een optie dus ik ga in het restaurant maar wat eten, maar niet voordat ik eerst met de onvermijdelijke rol toiletpapier, handdoek en toilettas naar de douche- en toiletruimte ben geschuifeld.

Weer fris en fruitig neem ik plaats aan een tafeltje onder het afdakje, het is per slot van rekening vakantie dus eten we buiten. Her en der zitten gezinnen en stelletjes wat te drinken, en er worden bordspelletjes gespeeld. Allemaal in lekker makkelijk zittende outdoor kleding, zoals kennelijk gebruikelijk in de campingscene. Ik heb voor de gelegenheid bedacht een overhemd aan te trekken en een spijkerbroek, met teenslippers. Het is tenslotte vakantie. Ik val duidelijk uit de toon. De receptioniste is getransformeerd tot serveerster, ze heet mij met haar verleidelijkste glimlach welkom en vraagt wat ik wil drinken.
“Een rode wijn alstublieft mevrouw.” Probeer ik zo afstandelijk mogelijk te zeggen. Al vrees ik dat de trappisten mijn ogen in standje guitig hebben gezet. Diezelfde trappisten hebben haar bungelende vrienden ook een stuk interessanter gemaakt. “En de plat du jour graag,” sluit ik mijn bestelling af.

Ik drink rustig van mijn wijn in afwachting van het eten. De wijn haalt desalniettemin het eten niet. Audrey, de bedienende receptioniste, brengt mij ongevraagd nog een glas met een knipoog ten teken dat het van het huis was. Denk ik. Hierbij vertelde ze ook meteen haar naam. Audrey, ik heb altijd al een zwak gehad voor namen als Audrey. Geen idee waarom. Het tweede wijntje doet me besluiten niet meteen af te taaien na het eten. Het eten volgt snel, en voel ik tijdens het uitserveren nou iets tegen mijn schouder aan duwen…..?

Ik word wakker, vakantie! De auto is snel ingepakt en ik ben er helemaal klaar voor. Eerste stop is La Roche in de ardennen, camping Benelux. Ik loop een laatste ronde door huis, trek er nog een stekker uit want 'je weet maar nooit' en ga op pad. Alleen de grote wereld in, het avontuur lonkt, de zon doet een moedige poging mijn strijdvaardigheid kracht bij te zetten. Ik zet Pearl Jam op en schreeuw hard mee. Dat moet ook wel want zo’n diesel maakt een pokke herrie! Bij Amstelveen hoor ik mezelf ineens heel hard schreeuwen. De snelheid zakt dramatisch, ik vlucht naar de vluchtstrook. Ik sta stil. De motor loopt maar reageert niet op mijn verwoede pogingen het gaspedaal in te drukken. Ik zet de motor uit,… en weer aan. Even lijkt hij het weer te doen, ik manoeuvreer de weg weer op en schakel door. Weer niks, ik rij definitief de vluchtstrook op en bel de ANWB, wordt weggesleept naar een veiliger plek. De Monteur is er snel uit, computer stuk, moet vervangen, in de veiligheidsmodus (stationair en dus 50km/h) terug naar af.

woensdag 13 juli 2011

De alles vernietigende spijt

Hij zit daar op het bankje tegenover de lagere school, diep weggedoken in de capuchon van zijn trui. Over die trui draagt hij nog een dikke vieze jas. Het is herfst en er hangt regen in de lucht. De eerste bladeren beginnen al te vallen, de lucht is kortom zwanger met de aankomende koude. Hij staart naar de grote dichte deur van het kleine schooltje. De deur die weldra open zal gaan om een meute van vreugde schreeuwende kinderen los te laten. Hij zit daar voor dat ene kleine lieve meisje, met die lieve blonde staartjes en die onschuldige blauwe kijkers. Die kijkers die hem zo aan zichzelf doen denken. Het beeld doet zijn maag samentrekken, een traan zoekt zijn weg door de diepe vieze groeven die zijn gezicht tekenen.

“Waar ging het mis?” Denkt hij voor de zoveelste keer bij zichzelf. "Was het die laatste vijf gulden munt? Die munt die eigenlijk voor de boodschappen was maar die ook echt de uitweg uit de ellende leek te zijn, deze keer echt! De munt die verdween in dat verschrikkelijke apparaat bij de snackbar, net als al die andere laatste vijf gulden munten die daar in die gleuf verdwenen?" Hij zucht vol spijt.

Het is bijna zover, als hij heel goed luistert dan hoort hij de stoelen in het schooltje al schuiven. Hoort hij hoe de boekjes in de kleine tasjes verdwijnen en hoe het de kinderstemmetjes zich langzaam van fluistertoon naar hoger volume vervormen. En hoe de juf tot het laatste moment de orde probeert te bewaren.

De opwinding in de klas slaat op hem over, hij gaat eens verzitten. Zijn blik wordt strakker richting de grote deur, zijn oren gespitst op de bel die weldra gaat rinkelen, ter inleiding van het weekend, van het moment dat hij haar ziet lopen.

"Ging het misschien mis bij dat ‘ene’ biertje in het café van ome Cor? Dat ene biertje dat altijd een tweede, derde, vierde en weet ik niet hoeveelste werd? Zou kunnen denkt jij treurig terwijl hij nog een slok van zijn bier neemt en inschat of hij nog een sjeggie zal draaien of dat hij moet wachten omdat de dag nog lang is en hij niet weet of hij daar wel genoeg voor heeft. Hij rolt er nog één en besluit er extra van te genieten.

"Of ging het daarvoor al mis, op zijn werk, toen hij zijn duim eraf zaagde. Wat was dat een bloedbad. Ze hebben de duim niet eens meer teruggevonden. Maar ja. Hij was wel direct uit de roulatie en zonder werk. God wat miste hij het samen zijn met de jongens aan de werkbank, in de kantine, na het werk, wat mistte hij het contact. Ineens moest hij zichzelf vermaken. Zijn vrouw kon er niets mee. En was binnen de kortste keren vertrokken met zijn dochter. Ze had gelijk ook, achteraf. Wat deed hij nou helemaal?" Gokken en drinken. Het leek allemaal zo onschuldig, ooit.

Andere ouders hebben zich verzamelt rondom het schoolpleintje. Hij hoort ze denken: wat moet die vent? En:”Is dat niet die dronkaard die hier elke dag zit? Daar zouden ze toch eens iets aan moeten doen!” Ach, hij is het gewend ondertussen. De vooroordelen.

De bel klinkt. De kinderen rennen de school uit, gillend, schreeuwend! Wel twee hele dagen vrij! Een klein meisje met twee blonde staartjes en hel blauwe ogen rent rechtstreeks naar het bankje recht tegenover het schoolplein. Ze gaat zitten, en wacht. Alle andere kinderen zijn al weg met hun ouders. Ze zit daar helemaal alleen, haar korte beentjes wiebelen van voor naar achter waardoor haar losse veter gezellig heen en weer zwiept. “Mama komt zo hoor,” fluistert ze tegen haar katoenen pop, “en misschien komt papa ook wel vandaag!” Ze kijkt verheugend om zich heen, de lege straten in.

zondag 3 juli 2011

De buik van Aida


De trein staat stil voor het centraal station van Amsterdam ter hoogte van de passenger Terminal. Op zijn hollands gezegd: De aanlegplaats voor passagiersschepen. De hele grote blauwe letters die samen AIDA vormen vallen me al snel op. Ze zijn geplakt op de dikke buik van een groot wit cruiseschip. Het grote schip met de exotische naam brengen mijn gedachten op hol. Het is minstens 100 graden in de trein dus mijn lichaam is al helemaal in de verre oorden stemming, Aida heeft mijn geest verder op weg geholpen.

Terwijl de zon de coupe nog verder opwarmt waan ik mij op het voordek van het schip, op een strandstoel naast het zwembad. De golven die tegen het schip beuken doen dit in een aangenaam ritme en een lekker geluidsniveau. Het ritme wordt af en toe verstoord door een plonzende medemens. Lachend kijk ik goedkeurend over mijn zonnebril naar de bikini dragende dader en ga verder met mijn eigen gedachten. Onze bartender, uiteraard van Antilliaanse afkomst, lacht luid en aanstekelijk terwijl hij de heerlijkste cocktails klaarmaakt. Al moet gezegd dat hij wat scheutig is met de alcohol, vooral bij de blonde vrouwen. Maar goed, wat geeft het, we hoeven nergens heen.

Tussen het zonnebadend cocktails drinken door worden we losgelaten in de meest sprookjesachtige dorpjes die de Oriënt rijk is. Daar waar de mensen nog geloven in geesten uit flessen en waar nog sultans met een tulband en met gekromd zwaard aan de heup rondlopen. Waar buikdansen nog opwindend is in plaats van wanstaltig. Waar kleine aapjes een pakje aanhebben en aandoenlijke dingen doen. In de kleine broeierige steegjes roken we waterpijp met de lokale bevolking nadat we ons te goed hebben gedaan aan sappige lamsbouten, verse vijgen en dadels en heerlijk soepele rode wijn uit van die gezellige leren zakken. De gouden belletjes om de heupen van de buikdanseresjes klingelen er lustig op los en één van mijn blonde reisgenotes begint spontaan mee te doen, en, of ze heeft het eerder gedaan of de magische sfeer in combinatie met de zwoele temperatuur en gul geschonken wijn missen hun uitwerking niet.Tot diep in de nacht drinken we, dansen we en genieten we van de gastvrijheid.

Waar een tijd van komen is komt ook een tijd van gaan. Ik neem afscheid van mijn nieuwe vrienden, ik beloof ze nog vaker op te zoeken en ga op zoek naar Aida. In de hoop dat ik de weg nog kan terugvinden in dit labyrint, dwaal ik door kleine en spannende steegjes. Hopend dat ik niet verstrikt raak in het web van bedwelmende pijp tabak en waarzeggers achter dikke zware gordijnen. Het duizelt, en ik ben mijn oriëntatie kwijt. Ik ga van steegje naar steegje. Door achteraf kamertjes, door kelders en steeds weer wenkt een mysterieus fluisterend personage dat hij weet waar ik naar toe moet.Elke ruimte komt uit in weer een andere straat. Nadat ik voor mijn gevoel wel door duizend en één gordijnen ben gelopen sta ik ineens in de haven. Aida is rood, groen en geel verlicht. Ze verwelkomt me door haar ladder te laten zakken en me binnen te laten. Op het voordek bij het zwembad staat de bartender, uiteraard van Antilliaanse afkomst, lachend zijn cocktails te bereiden. Hij wenkt me, in het zwembad is nog volop actie. “Kom” zegt ie, “drink er nog er met me en geniet van deze mooie avond. Geniet ervan voordat de dag haar weer opslokt.”

“Kijk dat grote witte schip moeten we hebben moeder!” zegt de man die tegenover mij zit tegen zijn vrouw naast me. De warmte heeft natte plekken gemaakt onder hun oksels en borsten. Ze zijn op respectabele leeftijd en klaar voor hun reis naar de Oriënt, met Aida. In kaki driekwart broek, sokken in hun sandalen en in hun survival overhemd. De ooit blonde vrouw kijkt verlangend naar buiten: “ik ben blij als ik met een cocktail aan dat zwembad op het voordek lig.”

donderdag 23 juni 2011

lopen naar de zon


Ze kijkt naar buiten als ik de coupé binnenstap. Een meisje van, pak ‘m beet, 17 jaar. Peper en zout kleurig lang haar, diadeem, spijkerjasje en een bloemetjesjurk. Net boven haar laarzen steken geruite sokken uit. Ze lijkt zo uit de laatste H&M folder gestapt. Eén van de hakken van haar cowboy laarzen zit een beetje los, de neuzen zijn versleten. Ze houdt haar telefoon in haar handen geklemd die in haar schoot rusten. De knieën tegen elkaar aan de voeten iets uit elkaar, de armen gestrekt. Ze leunt een beetje tegen het raam. Je zou er een vrolijk gezichtje bij verwachten, helaas.

Ik ga tegenover haar zitten.

De avond was al bezig terrein te winnen van de dag. De zon probeerde het afscheid te verzachten door haar laatste zonnestralen te gebruiken om de laaghangende bewolking felrood en roze te kleuren. Over de weilanden tussen Amsterdam en Haarlem had het licht vrij spel en de beweging van de trein gaf het geheel een onwerkelijk en dromerig karakter. Mijn medereiziger had nog niet bewogen, ze keek naar buiten. Ik had niet het idee dat ze iets van het kleurenwonder meekreeg. Ze staarde naar één plek in het raam, precies naar de sticker waarop staat dat je niets naar buiten mag gooien en ook niet uit het raam mag hangen. Betutteling. De aders op haar slanke handen waren opgezwollen van het krampachtig vasthouden van de telefoon. Er zat haar iets dwars, ik keek naar buiten naar de prachtige luchten en kleuren en in de reflectie van het raam zag ik vaag haar treurig starende onschuldige gezicht.

Mijn vader, bedacht ik ineens, zou gevraagd hebben “of er wat scheelde meisje?” Waarschijnlijk zou ze dan verteld hebben wat haar dwars zat. Zo’n man was ie . Ze zou vertellen dat ze op weg was naar het strand, om daar een wandeling te maken, een wandeling tot aan de zon. Ze vertelt:

“De populaire meiden in mijn klas lopen heel vaak met elkaar te smoezen, natuurlijk praten ze dan over mij. Dat voel je toch? En dan heb je ook nog die nieuwe leraar van Nederlands, die geeft mij altijd complimentjes en hij gebruikt bijna altijd mijn opstel als voorbeeld. Om de rest te laten zien hoe het moet. Te genant!”

“Iedereen denkt natuurlijk dat ik zijn lievelingetje ben of dat ik het met hem doe ofzo. Pfff, eikels. Dat is vast ook de reden dat die leuke jongen uit de andere klas niet naar me kijkt, dat hij zijn hoofd wegdraait als ik langsloop. De reden dat hij alleen maar staat te lachen met zijn vrienden als ik zijn aandacht probeer te trekken. “ Verzucht ze.

Papa zou begrijpend knikken en vragen of het thuis wel gezellig was.

“Thuis vraagt u? ach, daar zijn ze me ook liever kwijt dan rijk. Ze zijn al jaren geleden opgehouden met de schijn hoog te houden dat ze het gezellig hebben. Ik loop ze in de weg. Nee meneer dat valt niet mee………………. Mama vraagt me regelmatig wanneer ik van plan ben uit huis te gaan. Wanneer ik ze hun vrijheid eens gun………….. Daar wil ik ook niet meer heen.” Zegt ze zacht, door een in haar mondhoek gerolde traan heen.

“Dus Zandvoort it is!” zegt ze vast beraden. “ Eenmaal daar zijn ze allemaal van me af. Dan hebben ze op school tenminste echt iets om over te kletsen en kunnen de jongens om me lachen zonder dat ik het in de gaten heb. Dan kunnen de leraren eens iemand anders z’n opstel als voorbeeld nemen.”

“Dat opstel zal dan waarschijnlijk wel over mij gaan. Dat doen ze altijd, opstellen laten schrijven over recente gebeurtenissen.”

In Haarlem sta ik op, stap uit. Ik ben mijn vader niet. Als de trein wegrijdt zie ik haar zitten, starend naar buiten, schuin naar boven, ze glimlacht. De trein brengt haar naar de zee, de zon tegemoet.

vrijdag 20 mei 2011

De sleutelbos van één euro

Hij schuifelt de supermarkt in, niet goed wetend wat te doen. Links staan de mandjes en aan de rechterkant staan de winkelwagentjes. Hij kijkt nog eens op zijn lijstje en piekert er nog eens over terwijl de mensen achter hem niet door kunnen lopen. Een uitgewinkelde man biedt uitkomst, zijn niet terug geplaatste winkelwagentje rolt voor de voeten van de man. Hij grijpt zich vast en herkent er een rollator in.

Hij schuifelt achter zijn karretje door de winkel. Pad na pad loopt hij door, op zoek naar de spullen op zijn lijstje. Er zit nog niets in zijn wagentje. Op zijn corduroy broek zitten slijtplekken boven zijn knieën, waarschijnlijk van het wrijven over zijn pijnlijke gewrichten. Het opaatje staat al een tijdje stil bij de vleeswaren, hij kijkt nog eens naar zijn briefje en dan weer naar de vitrine. Hoofdschuddend loopt hij naar het volgende vak, thee en koffie. Hij heeft geen jas aan, het weer is best lekker maar het is niet iets voor mensen van zijn leeftijd om zonder jas het huis uit te gaan. Waar laat je dan per slot van rekening je portemonnee? Hij loopt daar in zijn overhemdje, hij heeft nog net geen pantoffels aan.

Ik ben het schuifelende mannetje even uit het oog verloren. Ik moet zelf toch ook het één en ander in mijn wagentje deponeren. Ah, daar gaat ie weer. Zonder karretje nu maar met een pakje hamlappen in zijn ene trillende hand en een sleutelbos in zijn andere. Hij is op weg naar de kassa.
Hij houdt de lappies in krampachtig vast en schrikt dus als mijn spullen, die dus op de band liggen, langs schuiven. “Ik wilde dit graag afrekenen mevrouw.” Zegt hij tegen de caissière. Op haar beurt zegt ze dat de hamlappen 1 euro kosten. Hij mompelt wat tegen het meisje en overhandigt haar zijn sleutelbos. Het meisje kijkt misprijzend in de handen van het inmiddels verwarde baasje en zegt dat ze een euro wil hebben en geen sleutelbos. Hij murmelt dat hij de sleutels wil achterlaten en dat hij thuis geld gaat halen, want hij is zijn portemonnee vergeten. Het kassameisje heeft geen idee waar hij het over heeft en dus herhaalt hij zijn, voor haar, onnavolgbare zinnen over de sleutels en de portemonnee.

Even, heel even denk ik heel nare dingen. Schiet verdomme eens op. Dan voel ik een losse euro in mijn broekzak, en denk: “Wat maakt die ene Euro eigenlijk uit?” Ik tik de man op zijn schouder, hij draait zich om en ik kijk in twee glazige paniekerige ogen. Hij wil zoveel zeggen maar het gaat niet helemaal meer. “Portemonnee vergeten,” zegt ie zacht. “Geeft niets meneer, dat kan iedereen gebeuren,” zeg ik terwijl ik de euro in zijn hand druk. Hij heeft het niet echt door, het kassameisje begrijpt het gelukkig wel en vraagt nog eens naar de sleutelbos. Hij laat de zijn hand zien met daarin de sleutels. “Kijk, er zit toch een euro tussen meneer, dat bedoelde u dus! Wilt u het bonnetje mee?” Het bonnetje hoeft hij niet, maakt hij duidelijk met een handgebaar. Hij pakt de hamlappen van de loopband en loopt weg, hij kijkt nog even om, dankbaar.

Mijn spulletjes gaan ondertussen langs de scanner, het kassameisje lacht begripvol naar me. “ach” stamel ik. Zachtjes tikt iemand op mijn schouder, ik draai me om. Een onvaste hand drukt een muntje van 50 cent in mijn handen. “Ik zou hetzelfde gedaan hebben jongen,”

dinsdag 3 mei 2011

Een hemelse knipoog!



We hebben weer een nieuwe jongedame in de familie. Mijn zuster kan er kennelijk geen genoeg van krijgen en heeft anderhalf jaar na het eerste wonder de wereld een nieuwe schoonheid geschonken. Als ik bij haar aankom met twee nieuwe knuffels, die eerste moet natuurlijk ook een cadeautje anders voelt die zich misschien wel buitengesloten, is Lente nog niet eens in bad geweest. Ze is gezellig thuis geboren, dus iedereen kan het lekker rustig aan doen. Mama ligt uitgeteld op bed, Elin klimt op het bed en er weer af en er weer op en er weer af en de oma’s zetten thee en verzorgen de koekjes en papa doet dat eigenlijk ook.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik altijd een beetje onwennig ben met pasgeboren baby’tjes, alles is nog slap, je hebt eigenlijk een arm te weinig om alle onderdelen afdoende te ondersteunen en verder doet het nog niet zoveel. Niets eigenlijk. Ietwat onhandig pak haar over van oma, een kreuntje. Ik manoeuvreer d’r wat heen en weer om haar goed in mijn armen te leggen en om de omslagdoek goed op zijn plek te houden. Een iets harder kreuntje nu en een krijsje. Armpje dubbel. Met de zweetdruppels al op mijn hoofd frummel ik het armpje weer in de juiste positie. Uiteindelijk ligt de kleine frummel naar ieders tevredenheid in mijn armen en kan ik het eens goed bekijken. Natuurlijk is ze prachtig, en lief en schattig en al die andere dingen die je zegt op kraamvisite, maar met Lente heb ik iets speciaals.

Net als ik denk; ze doet me aan iemand denken…… nog geen 12 uur oud en ze doet me al aan iemand denken. Zegt Manon: “Vind je ook niet dat ze ontzettend aan papa doet denken?”

Verdomd, dat is het. Hoe jong Lente ook is, ze heeft onmiskenbaar al wat echte Van den Eijnde trekjes. Die bolle wangetjes, die lieve maar donkere onderzoekende ogen en die lippen zijn inieminie versies van die van papa (en die van mij en die van Manon).
Ze kijkt me aan (hou ik me voor) en ik word meegezogen in de fotoalbums en de familiekiekjes. Papa als baby, opgevoed door zijn grote zussen en dus ook wel eens gekleed in wat meisjesachtige pakjes. Jurkjes tot knickerbocker vermaakt en jasjes en shirtjes ontdaan van roesjes en frutsels zodat het wat jongensachtiger leek. Hij kijkt met bolle wangen, donkere onderzoekende ogen lief in de camera. Zijn bovenlipje hangt iets over de onderste. Ik ontwaak uit mijn gedachte en kijk naar bijna hetzelfde lieve gezichtje.

Ik kijk nog eens goed, aai de kleine hummel nog eens over d’r bolletje, pak d’r piepkleine handjes nog eens vast. Ze heeft verbazingwekkend lange vingers en dito nageltjes. Familietrekje. Het kan papa natuurlijk nooit zijn, het is immers een meisje.
“Nou ja,” zegt het valse stemmetje in mijn hoofd. “Hij viel uiteindelijk op mannen dus zo heel erg zal hij het niet vinden om in een vrouwenlichaam te zitten.”
Ik lach voorzichtig en beschaamd.
“Wat is er aan de hand?” vraagt Manon. “Doet ze gek?”
“Oh nee hoor, niks aan de hand, binnenpretje.”
Ik kijk weer naar dat kleine droppie in mijn armen. Haar oogjes zijn open. Ze kijkt me aan. En geeft me een dikke vette knipoog. Deze Lente is hoogstwaarschijnlijk een mooi nieuw begin.

donderdag 7 april 2011

Take me out to the ballgame!


Op een onbewaakt moment kwam het voorbij op de radio. Een zinnetje tussen twee liedjes door. ‘de New York Yankees komen naar Nederland.’ Ik stopte met waar ik mee bezig was, mijn hart maakte een sprongetje. Goh, de Yankees in Nederland, waarschijnlijk gaan ze dan spelen in Haarlem want wij hebben het enige echte honkbalstadion van Nederland. Verder wist er nog niets van, het bericht ging niet verder, of ik had de rest van het bericht niet gehoord. Het maakte me niet uit ook. De Yankees komen naar Nederland!!

Voor wie niet weet, wie of wat de Yankees zijn. Dat is het meest legendarische en spraakmakende honkbal team ter wereld, afkomstig uit, uiteraard, de Verenigde Staten. Ze spelen in de beste honkbalcompetitie van de wereld; de Major League. Daarbij hebben ze de meeste honkbalgeschiedenis en de waarschijnlijk ook de beste honkballers ooit, voortgebracht.

Daar moet ik bij zijn! Het is alweer een hele tijd geleden dat ik in een volgepakt honkbalstadion heb kunnen genieten van een potje honkbal.

Die dagen begonnen altijd hetzelfde: De slaapkamerdeur wordt luidruchtig geopend, waarmee niet alleen de enthousiast blaffende golden retriever Sacha binnenkomt maar ook de geur van vers gebakken pistoletjes. Ontbijten dus! Warme kleine stokbroodjes met roomboter en een glas melk en als we geluk hadden ook nog de metworst uit Duitsland. Dan douchen, aankleden en naar het stadion. Lekker op tijd, de beste plek scoren, nog een beetje een balletje gooien en handtekeningen jagen. Dan kijken naar de warming up van de teams, wie is er in vorm en wie niet. Mijn vader vult alvast de scorekaarten in en legt me nog maar eens uit hoe ik dat eventueel ook zelf zou kunnen doen. Mijn zusje doet nog alsof het haar iets interesseert maar gaat al snel op zoek naar het zusje van één van mijn honkbalteamgenootjes. Ik kijk alleen maar of er iemand tijdens het inslaan een bal over het hek ramt en naar het softbalteam dat ook een plekje aan het zoeken is. Als ik mijn vader lief aankijk dan krijg ik een paar gulden om droppies of chippies of een ijsje of een blikkie of iets anders lekkers te kopen. Ondertussen is ongetwijfeld de hele honkbal clan aangesloten, bestaande uit; tenminste zes familieleden, en ongeveer drie andere gezinnetjes. De avonden worden afgesloten met de ouders in een feesttent en wij eindeloos ballen overgooiend op het grote veld. Maar we dwalen af.

Ik realiseer me dat het zo niet meer zal gaan. God, ik had mijn telefoon al in mijn hand. “Pap, de Yankees komen naar Nederland, dit keer betaal ik!” Onverrichter zake haal ik mijn wijsvinger weer van het scherm. Zelfs de slimste Smartphone kan zijn nummer niet meer vinden. Mijn enthousiasme is lichtelijk afgenomen, hoe zou het zijn? Geen warme stokbroodjes, geen scorekaart, geen toegestoken guldens, geen hoempapa in een feesttent, geen ‘weetjenog’ pap? Ik zal niet meer aan mijn kraag omhoog getrokken worden als halverwege de zevende inning het ‘take me out to the Ballgame’ door de speakers schalt, omdat je dan gewoon even moet gaan staan. Aldus mijn vader.
Ik kijk naar mijn kleine nichtje. Ik kan de rol van gezellige verzorgende meesleur ouder ook gewoon op me nemen. Verzorg ik de broodjes, de snoepjes, blikje en koop ik de honkbalprullaria, bekijk ik de hele happening eens van de andere kant. Helaas,Ik denk dat meisjes van anderhalf nog niet zoveel lol beleven aan een dagje honkbalstadion.

Tot die tijd ben ik dus op zoek naar iemand die meegaat. Die geduldig luistert naar mijn enthousiaste tactische theorieën. Die me uitlegt hoe ik die stomme scorekaarten moet invullen. Die halverwege de zevende inning apathisch opstaat en die me ’s avonds, in mijn nieuwe in het stalletje achter het stadion voor veel te veel geld aangeschafte honkbalshirt,instopt.

donderdag 24 maart 2011

Mijn gevecht tegen een pijltje

Op de kilometerteller van mijn racefiets zitten verschillende functies. Naast het bijhouden van de huidige snelheid en de afgelegde afstand rekent het apparaat ook mijn gemiddelde snelheid uit. Niets bijzonders allemaal, als je je gemiddelde snelheid niet wilt zien dan druk je op een knop en komt er een ander getal tevoorschijn. Eentje die je vertelt hoeveel kilometers je hebt afgelegd, of hoe laat het is, zeg het maar. Er is echter altijd een pijltje naast de huidige snelheid. Deze wijst omhoog als je boven je gemiddelde snelheid rijdt of naar beneden als je langzamer gaat.

Vandaag was een heerlijke dag om een stukje te fietsen. Zonnetje, aardige temperatuur (ook af te lezen) en niet teveel wind. Vol goede moed en eigenlijk met weinig ambitie om records te breken trok ik eropuit. Door de bollenvelden richting Scheveningen. Het ging lekker, de snelheid was steeds rond de 32 kilometer per uur. Aangezien de weer apps op de telefoon aangaven dat ik onmogelijk wind mee kon hebben in deze richting maakte ik me geen zorgen. De terugweg zou immers dezelfde wind omstandigheden bieden. Lekker, goede benen dus! Ik schakelde een tandje bij want een keer een gemiddelde snelheid van 28 a 29 kilometer per uur is ook wel eens leuk.

In Scheveningen keert het tij. Als ik de duinen in rij voel ik ineens wind uit noordelijke richting, en nog een koude ook. Stug doortrappen, genieten van de omgeving, beetje om me heen kijken. Naar trekje van de duinen is dat de weg niet vlak is. De combinatie wind en oplopende weg doet de snelheid zakken. Het pijltje wijst dus welgevoegelijk naar beneden. Godver. Op de vlakke stukken en naar beneden krijg ik het net voor elkaar om het pijltje omhoog te laten wijzen, nipt. Normaal gesproken is de terugweg bedoeld om op een gemakkelijke manier je gemiddelde omhoog te krikken, niet om te vechten. Iedere wielrenner kijkt namelijk eerst goed waar de wind vandaan komt zodat je die in de rug hebt op de terugweg. Een klassieke fout.

In mijn hoofd vecht ratio met waanzin. De ratio zegt dat 26 ook een mooi gemiddelde is, maar de waanzin zegt dat 27.5 toch echt moet lukken. Ik probeer dus met man en macht met alles wat ik heb harder te fietsen dan 27.5. Ik laat me toch niet verslaan door zo’n stom pijltje?! De omgeving kan me gestolen worden, tegenliggers rij ik van de weg, en oudjes die wel genieten van de omgeving en dat persé over de hele breedte van het fietspad willen doen, krijgen een vloek en een dodelijke blik in het voorbijgaan. Bij Noordwijk kan ik niet meer, het pijltje wijst onverbiddelijk naar beneden, en blijft dat doen.

Het gemiddelde staat inmiddels op 26.8. De wind staat nu schuin in de rug. Ik ga het nog één keer proberen. Met een veel moeite haal ik 30/31 per uur, dus het moet lukken om nog naar 27 gemiddeld te komen (27 is een soort magische grens). Helaas, de scholen zijn net uit, de weg is overal opengebroken, automobilisten rijden in de weg als die kutscholieren het even niet doen. Thuis gekomen durf ik eindelijk naar het gemiddelde te kijken; 26.9 echt waar. Verloren van een pijltje

donderdag 17 februari 2011

De Finale


Welkom bij deze zonovergoten uitvoering van de Boogie extreme. De najaarsklassieker op Nederlandse en Belgische bodem. We pikken de koers op als de renners de finale van de finale in gaan. Het is een mooie en zware dag geweest voor de coureurs. Ondanks dat het een echte gentlemens is geweest tot nu toe zat alles er eigenlijk wel in. De renners gingen zelfs zo ver dat ze gezamenlijk een ketting hebben gerepareerd in het begin van de wedstrijd en hebben gewacht op een stomkop die zijn bidons was vergeten. Het leek er zelfs op dat ze hun stinkende best hebben gedaan om het peloton bij elkaar te houden, we hebben ze uitgebreid zien eten, drinken en plassen op de toppen van de vele colletjes zodat de mannen met slechtere benen terug konden komen. Drie renners springen er tot nu toe in positieve zin tussenuit: Eloy ten bos, Milan de Bie en Rogier van den Eijnde. Al babbelend en geinend reden zij tot nu in de buik van de groep. Commentatoren van dienst zijn M S en M D.

“Nog een meter of 50 en draaien ze de Keutenberg op, het begint meteen met een verschroeiend steil stuk, hier moet je vaart houden om de rest van de relatief makkelijkere klim te kunnen overleven.” Begint D.

“En dan zal het wel afgelopen zijn met gezapige gedoe lijkt me zo, of willen ze gedrieën hand in hand over de finisch?” gaat S verder. “Naar rechts, schakelen, naar links en dan gaat het los. Oei een schakel fout van de Bie, die had ik eigenlijk getipt voor de overwinning!”

“Hij had al vroeg ketting pech, dat kruipt in het hoofd en in de benen. Van den Eijnde is al de hoek om en ziet het niet, die wil de koers hard maken, eindelijk! Ten Bos reed ernaast en gaat hard door, zie je wat ie doet die rat, hij roept naar voren dat ze door moeten rijden! Hahaha. Prachtig. Weg zijn alle afspraken en vriendschappelijkheden.” Gaat D enthousiast te keer.

“Van den Eijnde lijkt een klein gaatje te slaan, dit is wel echt zijn terrein dat zie je duidelijk. Wist je trouwens dat hij bij mij in de straat woont? Echt een Haarlemse mug. Die kan dit, kom op jong!” Informeert S de kijker. “Ze zijn halverwege nu, het ergste is achter de rug maar de benen zijn al drie keer onploft lijkt me zo. Met wat voor hartslag rijden ze nu?

D:“Ik denk dat het wel tegen de 200 zal lopen, en ze zijn er nog niet, de wind staat op kop bovenop en ze moeten daar nog anderhalve kilometer vals plat voordat ze rechtsaf slaan. Dat is niet makkelijk herstellen. Daar kunnen ze die Lange terugpakken. Als de Bie terugkomt. Maar daar ziet het wel naar uit, die is met man en macht aan het terugvechten en komt redelijk snel de keutenberg op.”

S:“Hij is er, nu is het zaak om tempo te gaan maken voor de haarlemmer. Ten Bos zit er toch niet ver achter, die heeft dat grote lijf knap omhoog gewerkt hoor! Van den Eijnde lijkt te wachten, krijgt de grote versnelling niet echt rond. Hij wil waarschijnlijk in het wiel gaan hangen op dit stuk. En gaat dat ook doen.”

D:“Oei, hij houdt het wiel niet. Hij moet een gaatje laten. Ten bos is ook al zo naar de klote dat ie het niet ziet. Het zou verstandiger zijn als ie even zou wachten om die laatste tien km te overleven!” vindt D.

“Zou jij met die Lange naar de Cauberg rijden?” vraagt S. verbaasd.

“In dit geval zou ik het gokken, moet je zien, hij staat bijna stil nu! Hij lijkt wel een toerist!”lacht D.

S: Hij gokt dat Bossie een terugval krijgt en dat die andere haarlemmer terugkomt om er dan samen achteraan te kunnen. Van den Eijnde heeft per slot van rekening de ketting van de Bie gerepareerd. En dan wordt het weer een heel andere finale. Kijk daar is de Bie al, die komt als een duvel uit een doosje langs die Lange. Die schrok er van, zag je dat? Hij springt er achteraan, wat nou kapot! Hij gaat er naast rijden en lijkt te vragen waar dat nou op sloeg. Hij zegt: zit ik daar te wachten rij je me zo voorbij, De Bie gebaart dat ie ‘m niet gezien had, verwonderlijk. “

D: “Dit is echt het oude wielrennen, toneelspel en blufpoker! Haha, prachtig. Maar ze lijken elkaar gevonden te hebben en zetten de achtervolging in. Bietje lijkt de motor te zijn in deze achtervolging, van den Eijnde wil wel overnemen maar dat lukt niet. De koploper komt nu snel in zicht. Jezus wat rijdt die de Bie verschrikkelijk hard! Hij duikt als een tijger op zijn prooi.”

S: “Ze zijn er, en nu? Gaan ze naar elkaar kijken? Ze hebben niets te vrezen van de rest, die zijn in geen velden of wegen te bekennen. Of gaan ze elkaar het snot voor de ogen rijden. Bossie schrikt zich de kolere van de sneltrein die ineens naast ‘m opduikt, en hij ziet ook dat mijn buurman erbij zit. De moed zakt ‘m in de schoenen zo te zien. “

“Ze rijden door, ze gunden ‘m een smerige glimlach en ze rijden door! Niks wachten! Wat een finale, wat gebeurt hier allemaal!” Jubelt D.

S: “Ze zijn nog niet van ‘m af, hij pikt zijn wagonnetje aan. Ze rijden samen naar Valkenburg zo te zien. Dat lijkt me niet slim, van den Eijnde legt ze er met twee vingers in de neus op als het op een sprintje bergop aankomt! Ze rijden kop over kop, volle bak voorruit jongens!”

D:“Daar gaat Bossie, ze rijden elkaar helemaal naar de klote. Ze reageren allebei, van den Eijnde gaat er meteen weer overheen, hopend dat de twee anderen niet meer kunnen. De dood of de gladiolen!”

S:“Alle wieler logica wordt overboord gegooid, we vliegen van het oude wielrennen naar het nieuwe. Tactiek is ver te zoeken. Als ze zo door gaan moeten ze lopend de Cauberg op.”

D: “En ze zijn weer met zijn drietjes. Nu gaat de Bie, ze kijken naar elkaar, Van den Eijnde trekt er een kruis over. Die kan leven met een overwinning van de Bie. Die kennen elkaar ook al zo lang! Met de moed der wanhoop trekt Bossie zich op gang, van den Eijnde kruipt in zijn wiel. Vlak voor de afdaling naar Valkenburg komen ze weer bij elkaar. Ze lachen naar elkaar.“

S: “Nog 1km. afdalen en dan de laatste helling. Van den Eijnde laat een gaatje in de afdaling. Die wil zeker even herstellen, de beentjes los schudden en dan vanachter hun rug, als ze naar elkaar zitten te loeren, er overheen knallen!”

D: “Nou volgens mij is hij gewoon de lichtste en gaat hij dus iets minder hard naar beneden ondanks zijn aerodynamische wielen.”

S: “Ze zijn begonnen, de Bie voorop, ten Bos een paar meter daarachter, en weer daarachter van den Eijnde die best een gat heeft. De Bie geeft alles wat ie nog heeft, Bossie houdt het net zo te zien. Van den Eijnde danst op de pedalen en komt op het steile stuk dichterbij. Gaat ie het halen?”

D: “Als ze niet stilvallen niet vrees ik voor je. Je buurman delft het onderspit vandaag. De Bie trekt grimassen en valt stil, nog 100 meter. Van den Eijnde komt toch weer wat dichter, hij rijdt er 10 meter rijdt achter! Het publiek wordt gek! Ik ga naar buiten, dit moet ik live zien! Ik hou het niet meer!”

S: “Kom op jong, maak jezelf onsterfelijk! O nee, Bossie zet aan en gaat over de Bie heen. Aaaah, het kraakt maar het lukt! Bossie wint, de Bie twee en van den Eijnde drie. Mooie finale, om door een ringetje te halen! Verrassende winaar. Kijk ‘m lachen. En terecht, zijn eerste profkoers en meteen de bloemen! Hier zal in valkenburg nog lang over nagepraat worden!”

zaterdag 22 januari 2011

Bij je verleden op bezoek.

“Hé hallo, hoe gaat het met je?
Ik sta in de deuropening en steek mijn hand uit.
“Goh, dat is lang geleden zeg! Hoelang is dat nu alweer? Zolang alweer? Nou ja, kom lekker binnen.”

Diep van binnen wil ik het liefst mijn armen om haar heen slaan en zeggen dat het allemaal verschrikkelijk is. En verschrikkelijk is het, alleen is mijn verschrikkelijk een andere dan haar verschrikkelijk. We geven elkaar een hand en onze gezichten neigen even naar elkaar. We bedenken ons, te vroeg, ongepast en niet het moment. Ik kijk rond, familieleden die ik al tijden niet heb gezien, staren me vanuit fotolijstjes aan. Ik zie een neef met twee puberende lachende meiden op een grasveld in de buurt. Hij heeft een leeftijd die ik niet heb meegemaakt. De oudste van de twee kinderen heb ik ooit nog op schoot gehad, als baby op één van de laatste zondagen dat ze op de koffie zijn geweest bij mijn vader . Ik zie een nicht die ik alleen maar kende als mijn neef, een neef waar ik erg tegenop keek, die ik wilde zijn (toen). Ik zie een oom, Henk, die er niet meer is. Ik zie hem in een rol die ik niet van hem ken. Hij staat vrolijk iets uit te leggen aan één van zijn kleinkinderen. Hij lacht. Dat is nieuw voor mij denk ik nog. “Ja, hij was dol op zijn kleine meiden,” zegt ze triest. “Altijd was hij met ze in de weer, alsof hij een vader voor ze was. Hij had natuurlijk ook al drie zonen.” Stilte…….. nou ja, twee, uiteindelijk.” Lacht ze schamper.

Aan een andere wand staat een bekend beeld, een aquarium. Ik weet nog goed dat ik daar als kind uren in kon kijken. Vooral de algeneters fascineerden mateloos. Voor het jonge broekie dat ik toen was leken die rare bruine stekelige vissen met hun vreemde zuignappen op buitenaardse wezens. Wezens die helemaal niet thuishoorden in die wonderlijke wereld van zacht wiegende fel groene planten, hysterisch gekleurde visjes en rustgevende kiezels.

“Wat drink je eigenlijk in je koffie jongen?” vraagt ze terecht. Ik schrik op uit mijn herinneringen en realiseer me dat ze nog nooit koffie voor me heeft gezet. Vooral het ‘jongen’ raakt me. Langzaam beginnen de oude verhoudingen weer op hun plek te vallen. “Alleen suiker tante Ria” roep ik naar de keuken. Ze zet de koffie neer, en doet de koektrommel open. Krakelingen, net als vroeger. Koffie, krakelingen, de gezichten van vroeger, ik heb het even zwaar. Ze ziet het en legt een hand op mijn knie. Ik kijk op en zie haar bekende gezicht, haar ogen zijn dezelfde als die ik mij herinner. Droef. Teveel gebeurd, teveel dat niet meer rechtgezet kan worden. Ze gaat naar de keuken om in een pan draadjesvlees te roeren.

Op de vraag waar het ooit is misgegaan komt maar half een antwoord. Geld, luidt de conclusie. Kinderachtigheid is de mijne. Ergens in het leven heeft ze besloten het contact met haar kleine broertje te verbreken. De maat was vol, het moest maar eens van zijn kant komen. “Ach,” zeg ik. “Gelukkig zijn we niet zo koppig met z’n allen.” “Maar hij draaide ook zijn hoofd weg als ik hem tegenkwam.” Zegt ze verontschuldigend. Vreemd, dat verhaal had ik al eens eerder gehoord. Op een ander moment, uit een andere mond. Ik besluit me er niet druk om te maken. Niet meer. Het heeft geen zin. Een pijnlijk misverstand.

We kijken naar een foto van de laatste familiepicknick, genomen niet lang voordat Henk, haar man, overleed. Een gelukkige familie. Al mijn neven en nichten staan erop. Er ontbreken wat gezichten. Mijn vader, mijn zus, ik. We kijken , en worden verdrietig. Alleen is mijn verdriet het hare niet.