donderdag 23 juni 2011

lopen naar de zon


Ze kijkt naar buiten als ik de coupé binnenstap. Een meisje van, pak ‘m beet, 17 jaar. Peper en zout kleurig lang haar, diadeem, spijkerjasje en een bloemetjesjurk. Net boven haar laarzen steken geruite sokken uit. Ze lijkt zo uit de laatste H&M folder gestapt. Eén van de hakken van haar cowboy laarzen zit een beetje los, de neuzen zijn versleten. Ze houdt haar telefoon in haar handen geklemd die in haar schoot rusten. De knieën tegen elkaar aan de voeten iets uit elkaar, de armen gestrekt. Ze leunt een beetje tegen het raam. Je zou er een vrolijk gezichtje bij verwachten, helaas.

Ik ga tegenover haar zitten.

De avond was al bezig terrein te winnen van de dag. De zon probeerde het afscheid te verzachten door haar laatste zonnestralen te gebruiken om de laaghangende bewolking felrood en roze te kleuren. Over de weilanden tussen Amsterdam en Haarlem had het licht vrij spel en de beweging van de trein gaf het geheel een onwerkelijk en dromerig karakter. Mijn medereiziger had nog niet bewogen, ze keek naar buiten. Ik had niet het idee dat ze iets van het kleurenwonder meekreeg. Ze staarde naar één plek in het raam, precies naar de sticker waarop staat dat je niets naar buiten mag gooien en ook niet uit het raam mag hangen. Betutteling. De aders op haar slanke handen waren opgezwollen van het krampachtig vasthouden van de telefoon. Er zat haar iets dwars, ik keek naar buiten naar de prachtige luchten en kleuren en in de reflectie van het raam zag ik vaag haar treurig starende onschuldige gezicht.

Mijn vader, bedacht ik ineens, zou gevraagd hebben “of er wat scheelde meisje?” Waarschijnlijk zou ze dan verteld hebben wat haar dwars zat. Zo’n man was ie . Ze zou vertellen dat ze op weg was naar het strand, om daar een wandeling te maken, een wandeling tot aan de zon. Ze vertelt:

“De populaire meiden in mijn klas lopen heel vaak met elkaar te smoezen, natuurlijk praten ze dan over mij. Dat voel je toch? En dan heb je ook nog die nieuwe leraar van Nederlands, die geeft mij altijd complimentjes en hij gebruikt bijna altijd mijn opstel als voorbeeld. Om de rest te laten zien hoe het moet. Te genant!”

“Iedereen denkt natuurlijk dat ik zijn lievelingetje ben of dat ik het met hem doe ofzo. Pfff, eikels. Dat is vast ook de reden dat die leuke jongen uit de andere klas niet naar me kijkt, dat hij zijn hoofd wegdraait als ik langsloop. De reden dat hij alleen maar staat te lachen met zijn vrienden als ik zijn aandacht probeer te trekken. “ Verzucht ze.

Papa zou begrijpend knikken en vragen of het thuis wel gezellig was.

“Thuis vraagt u? ach, daar zijn ze me ook liever kwijt dan rijk. Ze zijn al jaren geleden opgehouden met de schijn hoog te houden dat ze het gezellig hebben. Ik loop ze in de weg. Nee meneer dat valt niet mee………………. Mama vraagt me regelmatig wanneer ik van plan ben uit huis te gaan. Wanneer ik ze hun vrijheid eens gun………….. Daar wil ik ook niet meer heen.” Zegt ze zacht, door een in haar mondhoek gerolde traan heen.

“Dus Zandvoort it is!” zegt ze vast beraden. “ Eenmaal daar zijn ze allemaal van me af. Dan hebben ze op school tenminste echt iets om over te kletsen en kunnen de jongens om me lachen zonder dat ik het in de gaten heb. Dan kunnen de leraren eens iemand anders z’n opstel als voorbeeld nemen.”

“Dat opstel zal dan waarschijnlijk wel over mij gaan. Dat doen ze altijd, opstellen laten schrijven over recente gebeurtenissen.”

In Haarlem sta ik op, stap uit. Ik ben mijn vader niet. Als de trein wegrijdt zie ik haar zitten, starend naar buiten, schuin naar boven, ze glimlacht. De trein brengt haar naar de zee, de zon tegemoet.