maandag 15 juli 2013

Flarden herinneringen en mist op het Spaarne

“Kom aan boord jongen.” Zegt hij als hij handig de ruime sloep aanmeert. Ik kijk enigszins verbaasd naar mijn vader, nooit geweten dat hij van varen hield, laat staan dat hij er ook nog eens heel bedreven in is. Lichtelijk argwanend stap ik bij hem aan boord. “Ja, nieuwe hobby jongen, het is net autorijden. Het gaat me dus gemakkelijk af. Wees dus maar niet bang en ga lekker zitten.”

Alsof hij nooit anders heeft gedaan vaart hij weg, nonchalant met één arm om het roer en in de andere een sigaretje. Hij groet de andere ‘schippers’ met een rustige en duidelijke knik.
“Dat is lang geleden Pap, ik dacht dat je nu wel eens een keer klaar was hier. Ik had je al zolang niet meer gezien.”
We varen over het Spaarne richting het Qruqiusgemaal. Zwijgend kijkt hij mij aan en zucht, Ik moet even mijn mond houden en genieten van het moment begrijp ik. Ik ga ongemakkelijk achterover zitten, nog niet helemaal comfortabel met de situatie. Pappa wijst onder mijn voeten. Daar zit een klein koelkastje verborgen. Hij glimlacht bemoedigend naar me.

Er zitten biertjes in.

Ik besluit me voorlopig even over te geven aan het moment en pak een biertje, zoals we zo vaak thuis al hadden gedaan. Haarlem glijdt langzaam aan me voorbij en gaat over in aan de rechterkant Heemstede en aan de linkerkant Schalkwijk. Vanaf deze plek is het allebei mooi. Woonbootbewoners zwaaien en we wuiven terug. Vader en zoon in een bootje met een biertje op een mooie middag.

Jaloersmakend.

De laatste keer dat ik deze route aflegde was met mijn lieve zus, ook over het water al was dat toen bevroren. Een stuk kouder maar het gaf net zo’n warm gevoel. We hoefden ook niet zoveel te zeggen toen, gewoon een beetje krabbelen en elkaars tempo aanhouden. Had best willen zeggen dat ik heel veel van haar hou en dat ik blij was dat we dit nog konden doen. Maar ik denk dat mijn stralende gezicht dat wel verraadde.

Ik kijk naar hem. Ik lijk steeds meer op hem, ik ben hem ook aan het inhalen. Ik nader zijn leeftijd langzaam maar gestaag. Een koude rilling trekt door me heen als ik dit denk. “Je ziet er goed uit jongen. Jij wordt ook geen dag ouder hè?!” lacht hij mijn gedachtes weg. “Smaakt het biertje nog steeds zo goed?” Vraagt hij naar de bekende weg. “Ja pap, ik geniet met volle teugen.”
“Goed zo, doe mij er ook nog maar eentje dan.”
We varen heel even het kleine haventje van Heemstede in. Natuurlijk. De Van den Eijnde kade. Snel varen we weer verder naar het gemaal. Ik zie ons nog staan langs de kant van de weg met een overkokende motor, bijna op onze eindbestemming maar nog lang niet thuis. Rustig verwisseld hij het wiel en wast zijn handen in de Ringvaart. We slaan linksaf diezelfde Ringvaart op. Ik zie me vervolgens klooien met Sacha, de hond, die wel heel goed de Molenplas in kon springen maar er nooit zelfstandig weer uit kon. Beschaamd kwam ik thuis omdat ik die duffe Golden retriever weer haar gang had laten gaan. Pappa zette lachend de douche aan om het arme koude dier te wassen.

Ik zie de Meerwijkplas, zijn grote zus woonde daar lange tijd in een flat. Uren speelde ik daar in het park met mijn grote neven. Stiekem op de brommer, zwemmen in het meer en verlegen stamelen als één van hun vriendinnetjes iets tegen me zei. Ter hoogte van Vijfhuizen zie ik ons op bezoek gaan bij de ‘De Bie-tjes’ die een zoon hebben van de zelfde leeftijd en die bij me in het honkbal team zat en waar we vaak heen gingen om ze op te halen om naar het honkbal te gaan. Of om na het honkbal nog wat te gaan drinken. Zorgeloos.

We tuffen lekker door en ik mijmer lekker verder op het monotone geluid van de motor. Als we de Ringvaart weer verlaten zou daar vroeger de plek zijn geweest waar ook de Amsterdamse vaart uitkwam. We kijken elkaar aan en richten ons op. Als we heel erg ons best doen zien we de plek waar ooit zijn ouderlijk huis heeft gestaan. Het staat er niet meer en we gaan lichtelijk teleurgesteld weer zitten.

Ik zie tranen in zijn ogen als hij naar me lacht. Ik geef hem nog een biertje. En een glimlach.

Het wordt mistig als we via Haarlem Noord de stad weer binnen varen, dikke slierten glijden langs de boot en over onze kaal geschoren hoofden. Er blijven druppeltjes aan de korte haartjes plakken. De mist wordt dikker en dikker en met het verdwijnen van het zicht wordt ook al het geluid gedempt. De wereld is verdwenen en ik voel een afscheid naderen, hoe meer bruggen we passeren hoe dichterbij het komt. Ik schuif iets dichter naar hem toe om hem nog een beetje te kunnen zien. Hij legt zijn hand op mijn schouder en knijpt vaderlijk. “We zijn er bijna jongen, Ik moet je zo laten gaan. Je mag nog niet met me mee.” Als we de laatste brug onderdoor zijn gevaren leggen we aan voor mijn huis. Zoals altijd als we afscheid nemen gaat dat snel en gemakkelijk. “Dag jongen.” “Dag pap, we bellen!”
Ik hoor de motor van de boot ronken, hij vaart weg, zijn silhouet wordt snel vager als hij naar de overkant van het Spaarne vaart. Het geluid van de motor verdwijnt net als mijn vader in de mist, ik staar al snel in het niets.

Ik pak snel mijn telefoon, ben vergeten hem iets te vragen. Zijn nummer is er niet meer.